Koopkracht sinds 1977 met bijna 60% gestegen

In de periode 1977-2020 is de koopkracht van de Nederlandse bevolking per saldo met 58 procent toegenomen. De grootste vooruitgang vond plaats in de jaren 1999-2009 (22 procent). Door de economische crisis van 2008 was de koopkrachttoename in het decennium erna (2009-2019) ruim 4 keer zo klein. De jaren tachtig van de vorige eeuw kenden de minste vooruitgang. Dit melden de Universiteit Leiden en het CBS in de publicatie Inkomen verdeeld, trends 1977-2019.

Na de tweede oliecrisis van 1979 volgden zware economische tijden. In 1981 was sprake van een koopkrachtdaling van 2 procent. Twee jaar later was de achteruitgang met 2,3 procent nog groter en werd een historisch dieptepunt bereikt. Richting de jaren 90 herstelde de koopkracht, met een sterke impuls in 1990 toen een herziening van het belastingstelsel plaatsvond. Ook in 2001 is het Nederlandse belastingstelsel herzien, waarbij een lastenverlichting voor de bevolking resulteerde in de grootste koopkrachtstijging in veertig jaar (6,3 procent).

In 2006 en 2007 trok de Nederlandse economie hard aan. De doorsnee koopkracht van de bevolking nam in beide jaren met meer dan 3 procent toe. De economische crisis die eind 2008 begon leidde ertoe dat de koopkracht na 2009 vier jaren op rij daalde. Na deze economische crisis krabbelde de Nederlandse economie vanaf 2014 langzaam uit het dal. De relatief grote koopkrachttoename in 2016 had te maken met beleidsmaatregelen om het economisch herstel te bespoedigen. In 2020 groeide de koopkracht met 2,2 procent. Dat kwam vooral door cao-loonafspraken, fiscale maatregelen en financiële coronasteun van de overheid.  

Koopkracht zelfstandigen
De koopkracht van zelfstandigen groeide in het eerste decennium van deze eeuw met 34 procent. Van 2006 op 2007 maakten zij de grootste koopkrachtvooruitgang mee van in doorsnee 8,4 procent. Naast de economische groei in die jaren speelden ook gunstige fiscale maatregelen een rol. Ook werknemers profiteerden van de economische groei in 2006 en 2007. Hun koopkracht steeg echter het meest in 2001 (8,3 procent), toen de arbeidskorting werd geďntroduceerd. Bij werknemers variëren de individuele koopkrachtontwikkelingen overigens minder dan bij zelfstandigen, van wie het inkomen van jaar op jaar sterk kan fluctueren.

Sinds 1990 ontwikkelde de koopkracht van pensioenontvangers zich in elk decennium minder gunstig dan die van werknemers. In tegenstelling tot gepensioneerden kunnen werknemers hun koopkracht zelf verbeteren door bijvoorbeeld over te stappen naar een beter betaalde baan. Ook kunnen zij profiteren van afspraken in hun cao. In de jaren 2009-2019 hadden gepensioneerden te maken met een koopkrachtverlies van bijna 5 procent. Dat kwam vooral doordat pensioenuitkeringen in deze jaren niet of nauwelijks werden geďndexeerd.

Inkomen verdeeld
Koopkrachtontwikkelingen sinds 1977, en ook de trends in onder meer inkomensongelijkheid en -herverdeling, armoederisico en belastingdruk zijn verzameld in de publicatie Inkomen verdeeld, trends 1977-2019. In dit boek presenteren het CBS en de Universiteit Leiden een analyse van inkomens- en verdelingsvraagstukken op basis van een consistent gemaakte reeks inkomensgegevens. Enkele andere uitkomsten uit het boek zijn dat de inkomensongelijkheid tot 1990 toenam en daarna vrij stabiel bleef. De belasting- en premiedruk van huishoudens was het hoogst in 1985, net na de economische crisis van begin jaren 80. Ook het armoederisico piekte in dat jaar: 22,5 procent van de huishoudens had toen een inkomen onder de lage-inkomensgrens. In 2019 was dit aandeel bijna 3 keer zo klein. Het percentage minderjarige kinderen dat leeft in een gezin met armoederisico is sinds de jaren 90 meer dan gehalveerd, tot bijna 8 procent in 2019. Het aandeel van de topinkomens (top 1 procent) is de afgelopen veertig jaar vrijwel stabiel. In 2019 is het aandeel 6,5 procent; in geen enkel ander van de 45 onderzochte (voornamelijk Europese) landen is dat zo laag.

Bron: Goedemorgen

Deel artikel